alle artikels
Zelfbeschikking
Levensvragen
Wetenschap

Boekrecensie: Moralischer Fortschritt in dunklen Zeiten

Johan Jacobs
25.02.21

Vanop een bankje aan de oever van de Rijn tuurt Filosoof Markus Gabriel naar een voorbijvarend schip, en stelt zich de vraag: vaart daar nu werkelijk een schip, of construeert mijn brein enkel de illusie van een schip? Kan hetgeen ik als schip waarneem eventueel ook iets heel anders zijn?

Om kort te gaan, Gabriel verwerpt de postmodernistische idee dat ons brein het schip construeert. De realiteit bestaat. Wetenschap werkt. De idee dat de werkelijkheid slechts een constructie van het brein is wijst hij af. Dat geldt evenzeer voor waarden. Zij zijn niet onderhandelbaar en niet relatief. Integendeel, waarden zijn reëel en universeel. Dat is de rode draad doorheen het boek.

Neorealist

Gabriel noemt zichzelf een neorealist, of wat ik met een ander woord zou noemen, een Neo-Verlichtingsdenker. De nieuwe Verlichting die hij nastreeft, vat hij liever samen onder de noemer Nieuw Moreel Realisme. Opdat in deze donkere tijden van fake news, populisme, propaganda, leugens en trumpisme, het licht terug moge schijnen wil Gabriel inzetten op het onderwijzen van ethiek op school, en op sterke instituties die morele vooruitgang als doel hebben. Het goede is universeel, onafhankelijk van identiteit, tijd of cultuur. Gabriel toont zich dan ook een fervent tegenstander van racisme en identiteitspolitiek van alle signatuur.

Er kan geen zinvol antwoord op dwingende morele vragen bestaan zonder kennis van de werkelijkheid. Wie te lang feiten negeert en de realiteit uit de weg gaat, raakt in zichzelf verstrikt. Op een gegeven moment moet je feiten onder ogen zien en je afvragen wie je bent en wie je wil zijn. Daar helpt de postmoderne ontkenning van de werkelijkheid, de feiten, de cognitie en de waarheid niet bij, zoals onder andere te horen en te zien is in zowat elke toespraak van de Amerikaanse president Trump, die het zeker eens zal zijn met de postmoderne opvatting dat er geen waarheid of werkelijkheid bestaat, maar dat iedereen zijn eigen waarheid heeft, hijzelf voorop.
De postmoderne identiteitspolitiek is bij nader inzien net zo destructief als een op hol geslagen digitalisering, die flirt met het perspectief de welvaartsstaat en zelfs de democratie te vervangen door Chinese bestuursformaten, waarbij informatisering en automatisering van industriële processen ongenadig en categorisch ingezet worden ten gunste van economische expansie.

Voor de postmoderne waardenrelativist bestaan goed en kwaad niet op zich, maar bestaan ze enkel ten opzichte van waardensystemen of culturen, zodat deze systemen strikt genomen alleen vanuit zichzelf en nooit op basis van algemeen geldende normen kunnen worden beoordeeld. Gabriel is het daar duidelijk niet mee eens. Onze moraal is wel degelijk bij machte regels te bepalen over welke handelingen verboden, en welke geboden zijn, en tegenover welke handelingen we ons eerder neutraal kunnen opstellen.

Boghossian en de Talibanner

Dat het cultuurrelativisme op lemen voeten loopt, illustreert Gabriel aan de hand van een interessant hoofdstukje in zijn boek. Hij haalt een moreel conflict aan dat filosofieprofessor Paul Boghossian (New York University) voerde met een Talibanner.

Boghossian verdedigt de stelling dat schoolse opleiding voor vrouwen en meisjes moreel geboden is. Het Taliban-lid daarentegen vindt schoolse opleiding voor vrouwen en meisjes moreel ontoelaatbaar.

De cultuurrelativist zou het conflict op nuchtere wijze omschrijven als een zuiver interesseconflict. Boghossian, zo zou hij argumenteren, vertegenwoordigt Westerse belangen en waarden, waartoe een leerplicht behoort die in gelijke mate geldt voor meisjes en jongens, want iedereen hoort een opleiding te krijgen opdat er later in het leven een grotere gelijkheid van kansen zou bestaan. Boghossians wereldbeeld analyserend zou de relativist kunnen besluiten dat het past in een groter Westers cultureel geheel. Dientengevolge zouden de Taliban gewoon een andere cultuur hebben, die nu eenmaal inhoudt dat personen van het vrouwelijk geslacht heel andere maatschappelijke taken toebedeeld krijgen, in overeenstemming met hetgeen de Koran en de lokale zeden voorschrijven.

De relativist zal ervan uitgaan dat beide partijen iets goeds doen, en elk op hun manier gelijk hebben. Want waarom zou de ene gelijk hebben en de andere niet? Zowel Boghossian als de Talibanner nemen bepaalde morele uitspraken voor waar aan.
Maar die zienswijze ziet er stabieler uit dan ze in werkelijkheid is. Laten we er wat meer in detail naar kijken. Boghossian wijst erop dat de relativist uiteindelijk de uitgangsposities van de conflicterende partijen moet herinterpreteren. Volgens de relativist gelooft Boghossian niet echt in zijn uitgangspunt dat het een moreel gebod is dat alle meisjes en vrouwen schoolonderricht horen te krijgen. De relativist neemt in tegenstelling tot Boghossian automatisch aan dat Boghossian iets anders gezegd heeft, namelijk: "Schools onderricht voor meisjes en vrouwen is, relatief aan de Westerse waardevoorstellingen, moreel geboden."

Hetzelfde geldt voor de andere morele opvatting. De Talibanner bedoelt dus eigenlijk: "Schools onderricht voor meisjes en vrouwen is, relatief aan de koran, moreel ontoelaatbaar."
Het fatale probleem met dit manoeuvre treedt duidelijk naar voor wanneer we een verdere abstractie maken. Normaal gezien zou men ervan uit kunnen gaan dat er een conflict bestaat tussen A en B wanneer A gelooft dat φ moreel geboden is en B gelooft dat φ moreel verboden is. φ staat hier voor een moreel geladen stelling. Heel anders zou de stelling zijn wanneer A meent dat φ in Europa moreel geboden is, terwijl B meent dat φ in bijvoorbeeld Saudi-Arabië moreel ontoelaatbaar is. In dat geval kan een Europese cultuurrelativist in Saudi-Arabië iets doen dat hij in Europa nooit zou doen, bijvoorbeeld deelnemen aan een steniging. Hij zou daarmee geen morele fout begaan. Maar dat zou een gewiekste cultuurrelativist nooit op deze wijze stellen. De cultuurrelativist accepteert namelijk dat hijzelf een moreel standpunt heeft, dat hem ingeeft nooit aan een marteling deel te nemen.

Anders zou het conflict dat de cultuurrelativist beschrijft zelfs helemaal niet bestaan. Als de cultuurrelativist meent dat men niet mag stenigen, behalve in Saudi-Arabië, en de Arabier meent dat men enkel in zijn land maar niet in Europa mag stenigen, zouden beiden geen conflict hebben en zouden er geen algemeen geldende gedragsregels bestaan, maar enkel lokale.
Maar waarom zou een morele waarde veranderen vanaf het ogenblik dat men zich naar een ander land begeeft, waar de meerderheidsopvatting over hetgeen moreel geboden en verboden is, anders luidt? Daarbij komt nog de beslissende factor dat degenen die in Saudi-Arabië gestenigd worden met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een steniging niet moreel oké vinden. Dit is overigens een eerste aanwijzing voor het problematische van het cultuurrelativisme, namelijk dat culturen in het algemeen niet homogeen zijn, maar zich oriënteren aan bepaalde meerderheidsopvattingen.

Morele maatstaven zijn niet territoriaal gebonden. Ze gelden overal voor alle mensen. Universalisme is het tegenovergestelde van cultuurrelativisme. Het stelt dat morele waarden onafhankelijk zijn van groepstoehorigheid, en dus gelden voor alle mensen, en uiteindelijk zelfs over het mensdom heen (de planeet, de fauna en flora). Gabriel is dan ook niet mals voor het nieuwe identitarisme. De huidige identiteitspolitiek verwart identiteit met habitus. Een habitus kan sociologisch worden bestudeerd, identiteit niet. Achter het wollige concept van identiteit schuilt niets meer dan de proliferatie van stereotypen.

Verlichtingsdenken in depressie

Met zijn boek nodigt Gabriel ons uit te luisteren naar de tekenen des tijds en samen met hem vast te stellen dat het verlichte denken in een depressie is gesukkeld. Het postmoderne waardenrelativisme heeft ons in verwarring gebracht. Mondiale uitdagingen zoals de klimaatcrisis, een oververhit turbokapitalisme, de opkomst van autoritaire regimes en rechts-populistische partijen, zijn een teken aan de wand.

In een geglobaliseerde wereld, door crisis na crisis door mekaar geschud, zijn de fundamentele Kantiaanse vragen - wat kan ik weten, wat moet ik doen, wat mag ik hopen - meer dan ooit van toepassing.

Wat kan ik weten, als alles toch alleen maar relatief is ten opzichte van cultuur en identiteit, zoals vertegenwoordigers van zowel de linkse als de rechtse identiteitspolitiek vandaag de dag beweren? Wat moet ik doen als de vrije wil slechts een hersenschim is?

Slotnoot

Zie het boek in de eerste plaats als een welgekomen verschaffing van inzicht in wat het postmodernisme en het deconstructivisme ons gebracht hebben; politieke en mediale machten die hun eigen realiteit creëren, en daarbij polarisering niet schuwen. De constructie van alternatieve realiteiten is vandaag het probleem waarop Gabriel een dringende correctie wenst. Hij toont zich in ieder geval een denker die de moed gevonden heeft hier fundamenteel over na te denken, en ook ons daartoe aan te zetten.

 

Auteur Markus Gabriel

Categorie Non-fictie

Uitgeverij Ullstein-Verlag Berlin, 2020

ISBN 9783550081941

Beoordeeld door Johan Jacobs

Johan Jacobs woont in Hasselt, is informaticadocent op rust en studeerde computerwetenschappen aan KULeuven en UAntwerpen.

Dit artikel verscheen eerder op Humanistisch Verbond

Activiteitenboekje

Ontvang GRATIS het maandelijks activiteitenboekje in je brievenbus of via e-mail.

Vraag jouw exemplaar aan
Activiteitenboekje

Heb je vragen over onze Boekrecensie: Moralischer Fortschritt in dunklen Zeiten? Neem dan contact met ons op.

Bedankt voor je bericht

We nemen zo snel mogelijk contact op.

 Velden met een * zijn verplicht.

Captcha is vereist

Blijf op de hoogte en schrijf je in op onze nieuwsbrief.

Bij Vrijzinnig Limburg is er heel wat te beleven. Mis geen enkele boeiende lezing, toffe workshop, zinvolle gespreksgroep of inspirerende tentoonstelling.

Captcha is vereist